Fürstenbahnhof

Fürstenbahnhof

De kers op de taart is ons “Fürstenbahnhof”. Dit huisje is speciaal gebouwd voor de hertog van Anhalt, die een kasteel in Ballenstedt bezat, om op de trein te wachten.

De voormalige wachtkamer heeft een fantastisch plafond en een prachtige muurschildering, en ademt de sfeer van vervlogen tijden. Hoe bijzonder is het om hier te verblijven?

Het Fürstenbahnhof is volledig gerenoveerd, met een keuken en woonkamer op de begane grond en op de bovenverdieping een slaapkamer, een toilet en een badkamer met douche en bad. Hier kun je in stijl overnachten en je even een hertog of hertogin voelen.

Let op: door de wenteltrap en (kleine) niveauverschillen boven is het Fürstenbahnhof niet geschikt voor mensen die slecht(er) te been zijn.

Vanaf € 179/nacht
2 personen (1 slaapkamer)

Een bijzonder verhaal in het Fürstenbahnhof

Ralf Riediger uit Ballenstedt kwam naar ons toe met een fantastisch verhaal dat zich afspeelde op het Fürstenbahnhof. Zijn grootvader gaf hem het boek “Mijn jeugd” van Paul Burg.

Paul komt uit de buurt van Ballenstedt, is schrijver van historische romans en beschrijft in zijn boek op humoristische wijze hoe hij en zijn schoolkameraden avonturen beleefden en streken uithaalden op treinstations en rangeerterreinen. Een bijzonder hoogtepunt is het verhaal waarin Paul beschrijft hoe hij zich als jongen verstopte onder een bank in het treinstation Fürstenbahnhof om stiekem een receptie van de hertog van Anhalt bij te wonen.

Lees het verhaal hieronder. Het is fantastisch dat dit in het Fürstenbahnhof is gebeurd.

“Op het naburige station had de oude hertog een ontvangsthal gebouwd voor de vele gekroonde en nog niet gekroonde hoofden die hem een bezoek brachten en het was zo rijkelijk ingericht dat het onze uiterste nieuwsgierigheid wekte. Ik ben de enige van mijn makkers die er prat op kan gaan dat ik een keer naar binnen ben geglipt. Vlak voor een grote receptie. Ik kroop onder een bank en hurkte neer, een reep chocolade in mijn vuist, voor het geval dat. Lange tijd kwam er niemand, toen een paar lakeien, een officier. Ze verschoven de meubels, stoften af, deden vreselijk plechtig. Net als in het theater.

Toen rolden de hofkoetsen naar buiten, de deuren werden wijd opengegooid en het tochtte vreselijk onder mijn bank in de donkere hoek. Hofdames en cavaliers stormden de feestelijk versierde kamer binnen. Ze stonden erbij, stijf en stil. Het leek me nogal saai. Gefluisterde gesprekken. Ik brak mijn chocolade. Plotseling was er beweging tussen de ellendelingen. Een van hen liep naar buiten, zijn borst vol zacht rinkelende medailles. De oude hertog kwam binnen, leunend op een stok, een beetje voorover gebogen. De hoge heer maakte grote indruk op me (ik leerde hem later beter kennen). Er werd hem een leunstoel gebracht. Alles was stil. Wat stom!

Beweging op het perron. Een lang tapijt was tot aan de rails gelegd. Gekletter van sporen en gekletter van schoffels, gekletter van sabels. De stationschef verscheen in de open deuropening. Gala. Veel medailles op zijn borst (waar mijn vader zijn buurman altijd om benijdde; ik telde vier kruizen, zes medailles aan kleurige linten). Witte handschoenen, ijzeren houding. “Meld gehoorzaam aan Uwe Hoogheid dat de trein tien minuten vertraging heeft.” – “Dank u.” Nou, ik bedankte hem ook, want ik zat me al te vervelen onder mijn bank. Een andere wagon trok op, een prinsesje scharrelde naar binnen. Buigen, buigen, geritsel van kleren, gerinkel van sporen. “Kind, je bent altijd te laat,” vermaande de hertog. “Oh, je zult ook moeten wachten, opa.” Ze ging met een klap op mijn bank zitten en liet een hondje van haar schoot glijden. Als de zijden pintscher me betrapte, verdomme! Ze zouden me ophangen of doodschieten. Een jeugdige moordenaar!

Ik had al over mijn einde gelezen in de krant, met een foto en wat mijn leraren over me zeiden. Vorige week had ik in Latijn IIIb geschreven. Zelfs als de hertog me gratie zou verlenen, was mijn overplaatsing voorbij. Ik kneep mijn chocolade in mijn vuist als een pasta, maar de hond had het al geroken, kwam naar me toe onder de bank en likte mijn vingers, likte mijn gezicht en smeerde de bruine chocoladespray rond mijn neus. Net Belle niet, hondje! Oh, het was een lieve kerel met slimme ogen, die naar me knipperde en aan mijn vingers knabbelde, om me te vertellen dat ik mijn vuist moest losmaken. Ik gaf hem een beetje ruimte, het schoothondje van de prinses. “Poesje!” riep ze met haar heldere stem. Hij sprong op haar schoot en groef zijn vette snuit in haar zijdeachtige jurk. Oh jee! Dus ik zou me ook moeten verantwoorden voor deze schade aan een hertogelijk gewaad! Vreselijk, ik zag mijn lijst met zonden groeien en de dood weer dichterbij komen. Ik had nog zeventig pfennig in mijn fortuin – en Karl Fricke kreeg nog een Venezuela-zegel van me, en ik kreeg nog een oude Beierse zegel van Paul Freund. In zulke minuten van het leven maak je definitieve berekeningen. Ik dacht angstig aan mijn machtige grootvader – kon en wilde hij me hieruit krijgen?

Toen seinde de stationschef, die een bevel droeg, de trein. God zij dank! De cavaliers en dames vormden een steeg. De hertog met de prinses en de hoofdhofmaarschalk achter hem liepen over het tapijt over het perron. Hofdames en kamerheren – van de meesten kon ik alleen de voeten zien, dus het werd weer saai. Een van hen bij de deur was stilletjes luie grappen aan het maken. Stil hofgelach! Een soort gemopper … Eindelijk naderde de bezoeker. Ik werd rijkelijk beloond voor mijn doorzettingsvermogen onder de bank met een glimp van de Russische kroonprins Nicolaas (de laatste tsaar). Hij had prachtige, grote en bedachtzame ogen. Als die ogen mij onder de bank hadden gezien, zou hij waarschijnlijk ineengekrompen zijn in zijn bekende angst voor huurmoordenaars, meteen weer weggegaan zijn en zou ik ter ere van hem en als boetedoening geëxecuteerd of verbrand zijn. Introductie van de hovelingen. De salon zat vol met hovelingen, zodat ik niets anders dan een kanten jurk en een paar grote hofdamesvoeten voor me zag. Onder de kroonluchter stonden de Allerhoogsten. Het was vreselijk stijf. Vertrek, vier of zelfs zes paarden, strikt volgens het ceremonieel. Alleen de kleine prinses riep uit: “Wie heeft mijn poes chocolade gevoerd?

Hij heeft mijn hele jurk verpest – dat is gemeen!” Terwijl de laatste lakei de deur achter zich dichttrok, glipte ik onder mijn bank vandaan en gleed de voordeur uit. Stijf als een plank; dat had de hoflucht met me gedaan. Gezicht en handen besmeurd dankzij de poes. De verfrommelde chocolade bleef op het tapijt liggen en gaf nu zijn raadsels prijs. Het perron was volledig verlaten terwijl iedereen het vertrek van de hovelingen gadesloeg. Toen mijn vader me later vertelde dat de collega natuurlijk weer een Russische medaille had gekregen, dacht ik bij mezelf. Nou en?”